Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7453

Datum uitspraak2007-11-08
Datum gepubliceerd2007-11-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers381380 / KG ZA 07-1936 OdC/MB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Zangeres mocht overeenkomst met manager beëindigen. De voorzieningenrechter heeft de eis van een artiestenmanager om een zangeres met wie hij een managementovereenkomst had (althans hun respectievelijke vennootschappen), te veroordelen tot nakoming daarvan, afgewezen. De zangeres had de overeenkomst beëindigd op grond van ‘incompatibilité d’humeurs’. Volgens de manager was die beëindiging niet rechtsgeldig. De voorzieningenrechter oordeelde echter anders.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Sector civiel recht, voorzieningenrechter zaaknummer / rolnummer: 381380 / KG ZA 07-1936 OdC/MB Vonnis in kort geding van 8 november 2007 in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HISAMA B.V., gevestigd te Almere, eiseres in conventie bij dagvaarding van 12 oktober 2007, verweerster in reconventie, procureur mr. S.F. Kalff, tegen 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KUONA B.V., gevestigd te Loosdrecht, 2. [gedaagde 2], wonende te Amsterdam, gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie, procureur mr. R.J. de Haan. 1. De procedure Ter terechtzitting van 26 oktober 2007 heeft eiseres, verder te noemen Hisama, gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, met dien verstande dat zij kort vóór de zitting een akte vermeerdering van eis heeft ingediend. Ter terechtzitting hebben gedaagden daartegen bezwaar gemaakt. De voorzieningenrechter heeft daarop de vermeerdering van eis buiten behandeling gelaten, aangezien Hisama niet voldoende duidelijk had toegelicht waarop de vermeerderde vordering - die naar Hisama ter zitting heeft verklaard met betrekking tot het daarin vermelde bedrag een schrijffout bevatte - was gebaseerd, zodat het toelaten ervan in strijd zou zijn met een goede procesorde. Gedaagden, verder gezamenlijk ook (in enkelvoud) te noemen Kuona c.s. en afzonderlijk Kuona en [gedaagde 2], hebben vervolgens verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening en in reconventie opheffing van de door Hisama gelegde beslagen gevorderd. Hisama heeft tegen de vordering in reconventie verweer gevoerd. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. 2. De feiten 2.1. Hisama is de vennootschap van artiestenmanager [manager]. Kuona is de vennootschap van de zangeres [gedaagde 2]. 2.2. Op 1 februari 2007 zijn Hisama en Kuona met ingang van diezelfde datum een managementovereenkomst (verder: de overeenkomst) aangegaan, voor de duur van twee jaar. De overeenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen: “Artikel 5-Kosten 5.1 De kosten gemaakt door de Manager (Hisama, vzr.) waaronder zijn eigen kantoorkosten die direct verband houden met de uitvoering van haar werkzaamheden (...) onder deze Overeenkomst komen voor rekening van de Manager (...). Artikel 6-Vergoeding 6.1 De Manager heeft voor de door hem verrichte werkzaamheden (...) gedurende de looptijd van deze Overeenkomst (...) recht op de volgende vergoedingen die gedurende de looptijd van deze Overeenkomst aan de Artiest (Kuona, in de persoon van [gedaagde 2], vzr.) worden uitgekeerd: a) Optredens: 20% van de afrekenbasis (...) b) 20% van de sponsorinkomsten c) 20% van de sponsorinkomsten inzake optredens minus de direct relevante kosten (...) d) 20% over de opbrengst uit merchandising (...) e) 20% van de inkomsten uit de royaltie opbrengst van de exploitatie van de audio en visual opnamen (...) f) 15% over alle inkomsten uit BUMA, STEMRA, Beeldrecht (...) inkomsten en de zogenaamde kick-back overeenkomst met de muziekuitgeverij. g) De Artiest zal aan de Manager gedurende de eerste zes maanden van de looptijd van deze overeenkomst, een maandelijks voorschot betalen of doen betalen van € 3.000 (...) vermeerderd met de geldende BTW. 6.2 Na beëindiging van deze Overeenkomst heeft de Manager recht op de onder artikel 6.1 sub a) bedoelde vergoeding over optredens die door de Manager gedurende de looptijd van deze Overeenkomst zijn aangegaan, maar die ten tijde van de beëindiging van de Overeenkomst nog niet zijn uitgevoerd en/of afgerekend. Voor de overige inkomsten van de Artiest genoemd onder artikel 6 (...) die voortvloeien uit werkzaamheden van de Manager gedurende de looptijd van deze Overeenkomst, maar na beëindiging van deze Overeenkomst aan de Artiest zijn uitgekeerd, ontvangt de manager het eerste jaar na beëindiging 15%, het tweede jaar 10%, het derde jaar 5% en daarna niets. (...) Artikel 7-Beëindiging 7.1. Onverminderd het recht om deze Overeenkomst op grond van de wet te ontbinden, hebben zowel de Artiest als de Manager het recht deze Overeenkomst met onmiddellijke ingang, bij aangetekend schrijven aan de andere partij, te beëindigen indien en zodra: - (…) - (…) - sprake is van onvoorziene omstandigheden die niet voor rekening van de opzeggende partij dienen te komen en die zo ernstig van aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid instandhouding van deze Overeenkomst tot de overeengekomen duur/einddatum niet kan verlangen. Hiervan is in elk geval sprake indien(…) - Eveneens is sprake van een onvoorziene omstandigheid ingeval van een incompatibilitéd’humeurs, waardoor een vruchtbare samenwerking tussen partijen niet langer mogelijk is. 7.2 Bij beëindiging van deze Overeenkomst zal de Artiest binnen 3 maanden de Manager een eindafrekening sturen en indien er sprake is van een positief saldo een betaling aan de Manager verstrekken.” 2.3. Op 29 maart 2007 zijn EMI Music Publishing (Holland) B.V. en [gedaagde 2] onder meer het volgende overeengekomen: “1) a) [gedaagde 2] zal bij ondertekening van dit addendum een voorschot op basis van een acte van cessie BUMA/STEMRA ontvangen ten bedragen van € 300.000,00 (zegge: drie honderd duizend Euro rond). b) [gedaagde 2] zal een voorschot op basis van een acte van cessie BUMA/STEMRA ontvangen van € 200.000,00 (zegge: twee honderd duizend Euro rond) zodra het onder 1a) van dit addendum genoemde voorschot binnen 21 maanden (...) na betaling van het onder 1a) genoemde voorschot voor 75% (...) is ingelopen. c) Deze voorschotten zijn verrekenbaar met alle inkomsten van [gedaagde 2] in de hoedanigheid van auteur, alsmede met de uitkering aan [gedaagde 2] inzake B.E.P. PUBLISHING.” Op 2 april 2007 is van het hiervoor genoemde voorschot van € 300.000,- een bedrag van € 75.000,- aan Kuona betaald en op 1 juni 2007 een bedrag van € 225.000,-. Op 16 april 2007 is een bedrag van € 11.250,- aan Hisama overgemaakt en op 1 juni 2007 nog een bedrag van € 33.750,- . 2.4. In e-mailcorrespondentie van juli 2007 komt naar voren dat sprake is van enige irritatie tussen [manager] en [gedaagde 2]. 2.5. Op 21 februari en 21 maart 2007 heeft Kuona telkens een bedrag van € 3.000,- (exclusief BTW) aan Hisama voldaan. Over de maanden erna zijn geen voorschotten betaald. 2.6. Kuona c.s. heeft in een e-mail van 17 augustus 2007 de overeenkomst met Hisama beëindigd, wegens incompatibilité d’humeurs, waardoor een vruchtbare samenwerking niet meer mogelijk is. Onder de gedingstukken bevindt zich kopie van een brief van Kuona aan Hisama van 18 augustus 2007 met dezelfde inhoud. 2.7. Kuona c.s. heeft een bewijs in het geding gebracht van aangetekende verzending van een poststuk aan het adres van Hisama, gedateerd 18 augustus 2007 en een uitdraai Internet van TNT Post waarop is vermeld dat de zending op 21 augustus 2007 niet is afgeleverd, ‘geweigerd door geadresseerde’. 2.8. In een e-mail van 20 augustus 2007, met als onderwerp “Beeindiging overeenkomst” heeft [manager] een opsomming gemaakt van de verrichte werkzaamheden in de maanden ervoor. In deze mail staat onder meer: “Het is nu een paar dagen na ons laatste gesprek en ik ben nog eens bij mij zelf nagegaan wat de oorzaak zou kunnen zijn van jouw negatieve houding ten opzichte van mij. (...) Als je bovenstaande nog eens goed doorneemt begrijp je vast wel dat ik nog steeds verbaasd ben over het feit dat je onze samenwerking zo abrupt, onverwacht en onverdiend hebt afgebroken op een moment dat er na een half jaar hard werken voor ons beiden een tijd van oogsten in het vooruitzicht ligt. Ik ben dan ook nog steeds bereid om een gesprek met je aan te gaan om te kijken of we, desnoods onder andere werkafspraken, de draad weer op kunnen pakken. (...) Mocht je daar echter geen aanleiding voor zien en in je huidige standpunt wil volharden dan zal ik op korte termijn laten weten hoe ik de afwikkeling van onze samenwerking en overeenkomst zie.” 2.9. Bij brief van 23 augustus 2007 heeft Incassobedrijf Bronwasser namens Hisama Kuona gesommeerd om een bedrag van € 55.966,79 te betalen. Kuona heeft aan die sommatie niet voldaan en schriftelijk aan Hisama uiteengezet op welke gronden zij deze vordering betwist. 2.10. Na daartoe op 27 september 2007 verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft Hisama op 28 september 2007 ten laste van Kuona beslagen gelegd, met begroting van de vordering (inclusief rente en kosten) op € 67.000,-. 2.11. Bij brief van 8 oktober 2007 heeft Kuona de overeenkomst, voor zover nodig, buitengerechtelijk ontbonden. 2.12. Op 22 oktober 2007 heeft [voormalig manager] onder meer het volgende verklaard: “Ik ben de vorige manager van [gedaagde 2]. Ik heb altijd prima met [gedaagde 2] samengewerkt. Op een gegeven moment ben ik in goed overleg als manager gestopt waarna [gedaagde 2] op zoek is gegaan naar iemand anders. Wel vroeg ze mij of ik haar financiële administratie wilde blijven doen. Toen [gedaagde 2][manager] [a[manager] in zee ging vonden zowel [gedaagde 2] als [a[manager] het prettig als ik de financiële administratie bleef doen (...) Ik zou daarvoor een maandelijkse vergoeding van € 2.000,- (...) van hem krijgen. (...) Ik begrijp nu dat er een geschil is over wie mijn vergoeding moet betalen. (...) Als [manager] zegt dat [gedaagde 2] mijn vergoeding moet betalen bovenop zijn vergoeding dan is dat niet zoals hij het destijds aan mij heeft verteld.” 2.13. In een verklaring van 25 oktober 2007 heeft [gedaagde 2] schriftelijk, met voorbeelden, toegelicht waarom volgens haar sprake is van ‘incompatibilité d’humeurs’. [manager] heeft daarop in een e-mail van diezelfde dag, zijn commentaar gegeven. Uit deze verklaringen en eerdere correspondentie blijkt dat [gedaagde 2] en [manager] het onder meer niet eens waren over de titel van het nieuwe album van [gedaagde 2], over een mogelijk televisieprogramma van [gedaagde 2] en over de nogal “vaderlijke” bejegening van [gedaagde 2] door [manager]. 2.14. Hisama heeft een aantal publicaties in het geding gebracht waarin staat dat [gedaagde 2] haar begeleidingsband de laan uitgestuurd heeft en dat zij een impulsief persoon is. 2.15. Volgens een overzicht van de accountant van Kuona heeft Kuona in de periode van 1 februari 2007 tot 18 augustus 2007 de volgende inkomsten ontvangen: - Buma/Stemra/Sena/Norma € 120.963,70 - Optreden 7 juli 2007 € 137.186,73 - EMI € 59.310,28 Volgens ditzelfde overzicht is aan Hisama in totaal een bedrag aan management fees betaald van € 51.000,- en een bedrag van € 8.000,- aan onkostenvergoeding. Daarnaast is een bedrag van € 14.000,- betaald aan (het bedrijf van) [voormalig manager]. 3. Het geschil in conventie 3.1. Hisama vordert samengevat - dat Kuona wordt bevolen de overeenkomst volledig en onverkort na te komen en [gedaagde 2] tot het verlenen van haar medewerking daaraan, beide op straffe van een dwangsom en dat Kuona wordt veroordeeld tot betaling aan Hisama van een bedrag van € 14.280,-, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, alsmede tot betaling van een bedrag van € 37.000,- , met veroordeling van Kuona c.s. in de proceskosten. 3.2. Ter toelichting op haar vordering heeft Hisama, samengevat, het volgende gesteld. Kuona c.s. heeft de overeenkomst ontijdig en ongemotiveerd, niet rechtsgeldig, beëindigd. Van incompatibilité d’humeurs is geen sprake. Bovendien kan de overeenkomst alleen op die grond worden beëindigd als dit niet voor rekening van Kuona c.s. komt en als deze omstandigheid zo ernstig is dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid instandhouding van de overeenkomst niet kan verlangen. ‘Incompatibilité d’humeurs’ is immers een nadere uitwerking van het begrip ‘onvoorziene omstandigheden’, zodat aan alle vereisten moet zijn voldaan. Dat is hier niet het geval. Voortzetting van de overeenkomst en een vruchtbare samenwerking zijn nog wel degelijk mogelijk, de overeenkomst is immers van beperkte duur. Dat [manager] en [gedaagde 2] inmiddels gebrouilleerd zijn dient bij de beoordeling geen rol te spelen, omdat [gedaagde 2] in dat geval door zelf ruzie te creëren onder haar contractuele verplichtingen uit zou kunnen komen. Hisama, in de persoon van [manager] heeft al heel veel voor Kuona c.s. tot stand gebracht, waaronder de deal met Buma/Stemra. Kuona c.s. heeft de overeenkomst per e-mail opgezegd en niet per aangetekende brief, althans een dergelijke brief heeft Hisama nooit bereikt. Ook om die reden is de opzegging niet geldig. De overeenkomst dient dan ook onverkort te worden nagekomen. [gedaagde 2] is ook in persoon gedagvaard, omdat de overeenkomst voor haar als artiest ook allerlei verplichtingen schept. Kuona c.s. dient elke maand een voorschot van € 3.000,- aan Hisama te betalen, maar heeft dat maar twee keer gedaan. Ook de facturen voor de vier maanden daarna (een totaalbedrag van € 14.280,- inclusief BTW) moeten worden betaald. Kuona c.s. heeft geen deugdelijke opgave gedaan van de vergoedingen die zijn ontvangen, respectievelijk moeten worden betaald, waartoe zij op grond van de overeenkomst wel verplicht is. De verschuldigde bedragen over de eerste kwartalen van 2007 moeten in elk geval worden betaald. Dit betreft: 20% van de gage voor optredens van [gedaagde 2] op 7 juli en 22 september 2007. Minus de kosten komt die 20% neer op een bedrag van in totaal € 37.000,-. Hisama heeft een spoedeisend belang bij toewijzing van de vorderingen, onder meer omdat de overeenkomst een belangrijke inkomstenbron van haar, respectievelijk van [manager], is. 3.3. Kuona c.s. voert verweer, waarop hierna, bij de beoordeling van het geschil, nader zal worden ingegaan. 4. Het geschil in reconventie 4.1. Kuona vordert opheffing van de ten laste van haar gelegde conservatoire beslagen, met veroordeling van Hisama in de proceskosten. 4.2. Kuona heeft ter toelichting op haar vordering, samengevat, gesteld dat de door Hisama gepretendeerde vorderingen summierlijk ondeugdelijk zijn. 4.3. Hisama voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 5. De beoordeling in conventie 5.1. Een vordering tot nakoming kan in kort geding alleen worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van eiser zal volgen, bijvoorbeeld als gedaagde een kennelijk ongegrond verweer voert, en indien eiser bij de vordering een spoedeisend belang heeft, zodat niet van hem kan worden gevergd dat hij de uitslag van de bodemprocedure afwacht. 5.2. Anders dan Kuona c.s. heeft bepleit, zal Hisama ook worden ontvangen in haar vordering tegen [gedaagde 2] in persoon, aangezien Hisama terecht heeft aangevoerd dat uit de overeenkomst ook verplichtingen voor [gedaagde 2] persoonlijk voortvloeien en de door Kuona c.s. gehanteerde beëindigingsgrond ‘incompatibilité d’humeurs’ bij uitstek betrekking heeft op (natuurlijke) personen. Bovendien heeft Hisama onrechtmatig handelen van [gedaagde 2] in privé aan haar vorderingen ten grondslag gelegd. 5.3. Hisama heeft gesteld dat Kuona de overeenkomst niet rechtsgeldig heeft beëindigd, omdat dit niet per aangetekende brief is gebeurd en omdat geen sprake zou zijn van één van de in de overeenkomst genoemde (tussentijdse) beëindigingsgronden. Kuona c.s. heeft door overlegging van verzendbewijzen en van een kopie van de brief van 18 augustus 2007 voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de beëindiging van de overeenkomst niet alleen per e-mail, maar ook per aangetekende brief aan Hisama kenbaar heeft gemaakt. Voor zover het aangetekende schrijven niet door Hisama in ontvangst is genomen komt dat voor Hisama’s rekening en risico. Bovendien is onmiskenbaar gebleken, in het bijzonder uit de onder 2.7 aangehaalde e-mail van [manager] aan Kuona c.s., dat de beëindiging, onder vermelding van de daaraan ten grondslag liggende redenen, Hisama (tijdig) heeft bereikt. 5.4. Hisama heeft verder gesteld dat van ‘incompatibilité d’humeurs geen sprake is. De omstandigheid dat één van beide partijen, in dit geval Kuona c.s., vindt dat dit wel het geval is, maakt deze stelling van Hisama al onaannemelijk. Daarnaast blijkt uit de overgelegde verklaringen en e-mailcorrespondentie, alsmede uit de uitlatingen ter zitting van (de raadslieden van) partijen in voldoende mate dat Hisama in de persoon van [manager] en Kuona c.s. over belangrijke punten, zowel zakelijk als persoonlijk, van mening verschilden in het bijzonder ook over de bejegening van [gedaagde 2] door [manager]. Dat hier sprake is van onverenigbaarheid van karakters, ofwel ‘incompatibilité d’humeurs, is dan ook aannemelijk. 5.5. Hisama heeft verder gesteld dat voormelde beëindigingsgrond toch niet aan de orde kan zijn, omdat niet zou zijn voldaan aan de bijkomende vereisten. Als er al sprake is van incompatibilité d’humeurs, is dat volgens Hisama aan Kuona c.s. toe te rekenen en is de situatie niet van dien aard, dat Kuona c.s. op grond daarvan mag beëindigen. Er is immers niet voldaan aan het vereiste dat vanwege deze onvoorziene omstandigheid (incompatibilité d’humeurs) van Kuona c.s. naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid instandhouding van de overeenkomst tot de overeengekomen einddatum niet zou kunnen worden verlangd, welke eis wordt gesteld in art. 7.1 derde gedachtenstreepje van de overeenkomst. Kuona c.s. heeft daartegen ingebracht dat de beëindiging op grond van ‘incompatibilité d’humeurs’ een zelfstandige beëindigingsgrond is, vermeld onder het vierde gedachtenstreepje van genoemd artikel, en dat een vruchtbare samenwerking tussen partijen niet langer mogelijk is. Ter beantwoording van de vraag welke opvat¬ting op dit punt de juiste is, komt het niet alleen aan op de tekst van de overeenkomst, maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan het overeengekomene mochten toekennen en op wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Kuona c.s. heeft onweersproken gesteld en met bewijsstukken gestaafd, dat de beëindiginggrond waarop zij zich thans beroept niet in het oorspronkelijke, door Hisama opgestelde concept stond, maar daarin op uitdrukkelijk verzoek van Kuona c.s., onder een apart gedachtenstreepje, is opgenomen. Hisama heeft met deze wijziging ingestemd. Deze gang van zaken duidt eerder op het toevoegen van een aparte beëindigingsgrond dan op een nadere uitwerking van de reeds bestaande. Daarnaast verdraagt de door Hisama voorgestane uitleg zich niet goed met het begrip ‘incompatibilité d’humeurs’ zelf, zoals Kuona terecht heeft aangevoerd, aangezien het daarbij gaat om karaktereigenschappen en gevoeligheden waarbij de eventuele ‘toerekenbaarheid’ niet aan de orde is. Vooralsnog zal er dan ook van worden uitgegaan dat een redelijke uitleg van de toepasselijke bepaling, die partijen over en weer van elkaar konden verwachten, inhoudt dat de overeenkomst op grond van ‘incompatibilité d’humeurs’ per direct zou kunnen worden beëindigd. Daarbij komt dat, zoals Kuona c.s. eveneens terecht heeft aangevoerd, voldoende aannemelijk is geworden dat een vruchtbare samenwerking tussen partijen, vanwege deze incompatibilité d’humeurs, niet (meer) mogelijk is. Partijen erkennen dat de verhouding tussen [gedaagde 2] en [manager] ernstig is verstoord. Van belang is verder dat aangenomen mag worden dat een vertrouwensband, die overduidelijk niet meer aanwezig is, essentieel is voor de samenwerking tussen een artiest en zijn/haar manager. 5.6. Uit het vorenstaande volgt dat niet onaannemelijk is dat de rechter in een eventuele bodemprocedure het verweer van Kuona c.s., dat de overeenkomst rechtsgeldig is beëindigd, op grond van het bepaalde in artikel 7 daarvan, zal honoreren. De vordering tot nakoming van de overeenkomst door Kuona c.s. voldoet dan ook niet aan het hiervoor onder 5.1 genoemde criterium en zal worden afgewezen. De vraag of Kuona de overeenkomst, voor zover nog bestaand, terecht heeft ontbonden op 8 oktober 2007, behoeft in het licht van het vorenstaande, geen verdere bespreking. 5.7. Voor de geldvorderingen van Hisama geldt dat deze in kort geding slechts toewijsbaar zijn, als het bestaan en de omvang van de vorderingen voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is. Bij de afweging van de belangen van partijen wordt mede betrokken het risico dat niet kan worden terugbetaald, in het geval de veroordeling in kort geding geen stand houdt. 5.8. Met betrekking tot het spoedeisend belang kan worden verwezen naar wat is overwogen onder 5.2. 5.9. Volgens de overeenkomst (art. 6.1 onder g) zou aan Hisama zes maal een voorschot van € 3.000,- (exclusief BTW) moeten zijn uitbetaald. Daarnaast zou gedurende de looptijd van de overeenkomst vier weken na afloop van elk kalenderkwartaal een overzicht gemaakt moeten zijn van de inkomsten van Kuona en van de vergoedingen die aan Hisama toekomen, die dan vervolgens uitbetaald zouden moeten worden, waarbij het in de rede ligt dat de reeds betaalde voorschotten daarmee worden verrekend, zoals Kuona terecht heeft aangevoerd. In de praktijk zijn de kwartaaloverzichten niet opgesteld. Partijen wijzen elkaar aan als degene die daarin tekort geschoten is. Wat daarvan ook zij, vast staat dat Kuona aan Hisama een bedrag van € 7.140,-, aan voorschotten heeft betaald en daarnaast nog een bedrag van € 45.000,-, een totaalbedrag van € 52.140,- derhalve. De opvattingen van partijen over het al dan niet verschuldigd zijn van de diverse vergoedingen lopen op diverse punten uiteen. Hisama heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorschotten van Buma Stemra als inkomsten beschouwd moeten worden, wat Kuona c.s. op haar beurt gemotiveerd heeft betwist. Daarnaast zijn partijen het niet eens over de vraag wie van beiden de kosten voor [voormalig manager] en andere onkosten voor haar rekening dient te nemen. Zonder nader onderzoek naar de feiten, waarvoor het kort geding zich niet leent, kan over deze geschilpunten op dit moment geen beslissing worden gegeven. Hisama heeft, gelet op de hoogte van de al betaalde vergoedingen, in elk geval onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Kuona c.s. thans in haar betalingsverplichtingen reeds tekort is geschoten. De vorderingen voldoen daarmee niet aan het onder 5.9 genoemde criterium en zullen dus eveneens worden afgewezen. 5.10. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Hisama worden veroordeeld in de kosten van het geding in conventie. 6. De beoordeling in reconventie 6.1. Een conservatoir beslag kan onder meer worden opgeheven indien summierlijk blijkt dat de vordering (of: het recht) ter verzekering waarvan het is gelegd ondeugdelijk is. 6.2. Hisama heeft aan de beslagen ten grondslag gelegd de vorderingen die zij stelt te hebben op Kuona c.s. uit hoofde van de overeenkomst. Op basis van het door de accountant van Kuona c.s. opgestelde overzicht, vermeld bij 2.15 is mogelijk dat Kuona, nadat een eindafrekening is opgesteld, waarbij de verstrekte voorschotten en onkostenvergoedingen zijn verrekend, nog een bedrag aan managementvergoeding aan Hisama moet voldoen. Dat daarmee ook nog betalingen aan [voormalig manager] zouden moeten worden verrekend, zoals Kuona c.s. heeft betoogd, is weliswaar niet uitgesloten, maar staat evenmin op voorhand vast. Kuona heeft dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vordering van Hisama summierlijk ondeugdelijk is. Nu ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat het beslag moet worden opgeheven, zal de vordering van Kuona worden afgewezen. 6.3. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Kuona worden veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie, die, vanwege de samenhang met het geding iin conventie, worden begroot op nihil. 7. De beslissing De voorzieningenrechter In conventie: 7.1. Weigert de gevraagde voorzieningen. 7.2. Veroordeelt Hisama in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van Kuona c.s. begroot op: – € 251,- aan vastrecht en – € 816,- aan salaris procureur. In reconventie: 7.3. Weigert de gevraagde voorziening. 7.4. Veroordeelt Kuona c.s. in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van Hisama begroot op nihil. In conventie en in reconventie : 7.5. Verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. R. Orobio de Castro, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2007.?